Spelregels en arbitrage in het straatvoetbal van vroeger

Voor Het straatvoetbalboek heb ik de biografieën van een honderdtal oud-profvoetballers onderzocht om te komen tot een karakteristiek van het ouderwetse straatvoetbal zoals dat in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw in ons land massaal werd gespeeld in steden en dorpen. Tegenwoordig vindt straatvoetbal op een veel beperkter schaal plaats, met name in voetbalkooien en ook op de bekende Cruijff Courts. Uit mijn onderzoek resulteerde ook een hoofdstuk over spelregels en arbitrage in het straatvoetbal van destijds. Ik zal in deze bijdrage mijn bevindingen hierover presenteren, waarbij ik uitga van de regels van het veldvoetbal als raamwerk. Immers, straatvoetbal kun je beschouwen als een ver doorgevoerde simplificatie van het 'gewone' voetbal.

Regel 1: Het speelveld

Als meest voorkomende plaatsen waar werd gevoetbald, kunnen worden onderscheiden: straten, pleinen, veldjes, schoolpleinen, speeltuinen, parken (met allerlei harde ondergronden - bestrating, tegels, gravel, sintels, grint, zand, behalve waar op gras werd gevoetbald). Het speelveld was niet aan afmetingen gebonden, er werden geen lijnen getrokken. De doelen waren meestal twee jassen bij wijze van doelpalen, of een garagedeur dan wel  'blinde' muur.  

Regel 2: De bal

Ballen waren er in alle soorten en maten: echte leren ballen (de zogenaamde 'oppompers'), HEMA-ballen, plastic ballen, tennisballen, gummiballen, rubberen ballen. Er waren ook zelfgemaakte ballen (proppen papier met touw of elastiek eromheen). Er werd ook met blikjes gevoetbald bij gebrek aan beter. Improvisatie vierde hoogtij.

Regel 3: De spelers

Een partijtje begon normaal gesproken met 'poten', want eerst moesten de teams worden samengesteld. Wie het poten won, mocht eerst kiezen uit de beschikbare spelers. De achterliggende gedachte van het poten was om tot twee gelijkwaardige teams te komen. Er werd om beurten gekozen door twee spelers die zich daarvoor hadden aangediend. Dick Jol herinnert zich dat wie de bal bezat als eerste mocht kiezen, waardoor er niet vooraf gepoot hoefde te worden. Bij het poten was de 'laatste hele' stap die gezet kon worden, beslissend. Alternatieven waren het zogenaamde 'halfje' en 'kwartje'. Harry Vermeegen, die met Louis van Gaal, op straat had gevoetbald, zegt er het volgende over: 'Er werd eerst gepoot, inclusief de halve en de punt van de schoen. Bij dat laatste kon je nog stiekem corrigeren door je zogenaamd per ongeluk achterover te laten vallen.' Hoe is het poten, ook wel 'passen' genaamd, eigenlijk ontstaan? Wie heeft deze omslachtige procedure ooit bedacht?  

Het aantal spelers per team was onbepaald: er werden grote en kleine partijen gespeeld. Het aantal spelers per team kon wel oplopen tot een twintigtal. 

Op straat wilde normaliter niemand keeper zijn. Toch moest er een keeper worden aangewezen die hands mocht maken om de ballen uit zijn doel te houden. Johan Cruijff: 'Omdat niemand wil verdedigen en zeker niet op goal wil staan, hebben we de 'vliegende keep' uitgevonden. Dan kun je tenminste de helft van de tijd meedoen.'

Regel 4: De uitrusting van de spelers

Omdat de teams spontaan werden samengesteld, hadden ze geen uniforme kleding. Ze speelden in hun dagelijkse kloffie, met korte en lange broeken. Behalve op gewone schoenen werd er ook op tennisschoenen, rubberlaarzen, sandalen en zelfs klompen gespeeld. Frans de Munck: 'Op klompen ging het evengoed als op gewone schoenen. Het vereiste alleen een speciale techniek om te verhinderen dat met de bal ook de klomp de lucht in vloog. Onze klompen hadden nog een bijzonderheid: blinkende blikken neuzen. Als de zon fel scheen, kon je er af en toe zelfs een tegenstander in een flits mee verblinden.' Dat was dus een geheim wapen dat een tactisch voordeel opleverde in de partijtjes. Wat een verrassingseffect! Je zou het dragen ervan naar de huidige maatstaven als onsportief kunnen betitelen. 

Regels 5 en 6: De scheidsrechter en de overige wedstrijdofficials

Op straat was er geen scheidsrechter. Bert van Marwijk: 'Je leerde zelf regels opstellen, ruziemaken en die ruzies weer oplossen. Niemand kwam erbij om te bemiddelen.'  Zelfredzaamheid was een kenmerk van het straatvoetbal. Marco van Basten was heel creatief in het maken van eigen regels. Uitgekookt. Omringd door tegenstanders kon hij als er geen uitweg leek te zijn, de bal gewoon simpel van veraf tussen twee jongens in het doelschuiven. Huh? Doelpunt? Dat telt toch niet? Natuurlijk wel, zei Marco. Had je die hoek maar moeten afdekken.

Regel 7: De duur van de wedstrijd

Partijtjes op straat waren niet aan een tijdsduur gebonden. Het hing altijd van de omstandigheden af wat er mogelijk was, hoe lang het kon duren. Er werd bijvoorbeeld tijdens schoolpauzes gevoetbald. En na schooltijd, tot etenstijd, of zelfs daarna tot het donker werd. Soms lichtten straatlantaarns flauwtjes bij.

Regel 8: Het begin en de hervatting van het spel

Een beginschop werd wel genomen, maar na doelpunten werd door de verdedigende partij (keeper incluis) meteen doorgevoetbald. Er was geen scheidsrechter, dus ook geen scheidsrechtersbal. De aftrap werd uiteraard voorafgegaan oor het poten.

Regel 9: De bal in en uit het spel

Dick Jol: 'Scheidsrechters had je natuurlijk niet, je regelde alles onderling. Bal achter of niet, je kwam er altijd wel uit. Zijlijnen waren er natuurlijk ook niet, het veld was soms breder dan het lang was.' Een muur kon de zijlijn zijn, dan was de bal nooit uit.

Regel 10: De uitslag van een wedstrijd bepalen

De latere topschutter Willy van der Kuijlen was in Helmond op het Sassenplein te vinden. De populieren op het plein leken op torenhoge doelpalen. Een doellat was er natuurlijk niet, maar iedereen wist precies hoe hoog je mocht schieten om het nog een doelpunt te laten zijn. Er was ook fantasie voor nodig om je de denkbeeldige doelpalen boven de jassen voor te stellen. Ik herinner mij van vroeger dat het tot disputen kon leiden: was de bal nu door de lucht tegen de paal gekomen, of was het schot op doel een goal geweest? Er werd dan vooraf afgesproken dat alleen doelpunten gescoord over de grond tussen de jassen zouden tellen. 

Regel 11: Buitenspel

De buitenspelregel was niet van toepassing, maar wél gold de ongeschreven regel dat je geen balletjes in vrije positie mocht gaan staan afwachten vóór het doel van de tegenpartij. 

Regel 12: Overtredingen en onbehoorlijk gedrag

Er werd op straat niet zozeer in termen van overtredingen gedacht. Te hard of ruw spel moest je gewoon incasseren. Rinus Israel: 'Het ging er stevig aan toe, alles was toegestaan.' Johan Neeskens: 'Op het schoolplein voetbalde ik met de grote jongens. Ik kreeg schoppen en klappen. Ik ging mij wapenen, de duels ontlopen.' Bert van Marwijk: 'Het ging er altijd fanatiek aan toe. Je moest steeds van je afbijten. Wat je fysiek te verduren kreeg had je maar te slikken.'  Gerrrie Mühren: 'Op straat werd je zelden onderuitgeschopt. Er werden heus wel tackles ingezet, maar je sprong over het uitgestoken been van je tegenstander heen. Precies zoals Johan Cruijff dat altijd deed.'  

Hands was hands. 

Regel 13 t/m 17: Spelhervattingen

Er werden in het straatvoetbal geen vrije trappen genomen, omdat in geval van hard of ruw spel doorgespeeld werd. Maar bij een duidelijke, opzettelijke handsbal ging de bal naar de tegenpartij. Strafschoppen werden alleen genomen als toepassing van de welbekende vuistregel 'drie corners pienantie'. Die hield meteen ook in dat er geen corners werden genomen. Waarom deze regel? Ik kan twee redenen bedenken: 1. Er was vaak geen ruimte om hoekschoppen te nemen, 2. Het kostte te veel tijd om ze te nemen. Dóórvoetballen was het devies.

Bron: Rob Siekmann, Het straatvoetbalboek - Over de huidige betekenis van het straatvoetbal van vroeger (verschijnt op 1 juni a.s. bij Willems UItgevers).

Het boek is ook te bestellen via: https://straatvoetbal.boeken.cafe

Doelgroepen: